filosofie

Een belangrijke, zo niet de belangrijkste gedachte bij Postma is zijn idee dat het denken de werkelijkheid begrijpt als een combinatie van duur en moment, van algemeen begrip en heel concreet verschijnsel. Er is bijna geen gedicht van hem of het is op de spanning tussen die twee gebouwd. Maar het idee is hem als natuurwetenschapper die zoekt naar wetten om de verschijnselen te verklaren, uiteraard ook heel eigen. Zo eigen zelfs, dat hij in 1913 tegen Heinrich Rickert in betoogt dat het historische, dat is het eenmalige, altijd deel van de natuurwetenschap is. Zelfs de laatste natuurwetenschap, zoals hij die – zo zegt hij – opvat, bevat wel degelijk het werkelijke. 

Het behoeft dan ook geen betoog dat Postma veel als eigen herkende in de ideeën van Georg Simmel, zoals deze ze in zijn “Lebensanschauung” (1918) ontvouwde. In dat werk definieerde Simmel het leven zoals hij dat als objectieve, transcendente werkelijkheid zag, zo: “Dass das Leben absatzloses Fliessen ist und zugleich ein in seinen Trägern und Inhalten Geschlossenes, um Mittelpunkte Geformtes, Individualisiertes, und deshalb, in der anderen Richtung gesehen, eine immer begrenzte Gestaltung, die ihre Begrenztheit dauernd ünberschreitet, – das ist seine wesenbildende Konstitution.”

Op een moment dat hij zijn filosofische studiën al had afgesloten en al zijn vrije tijd besteedde aan historische archiefstudie, maakte hij nog een uittreksel van delen van juist dat boek. Het zou het laatste zijn, alleen nog gevolgd door aantekeningen uit “Het absoluut idealisme” van J.A. dèr Mouw rond 1950. Hij las “Lebensanschauung” in de ongewijzigde herdruk van 1922, wanneer precies is moeilijk te zeggen. 

Het woord levensstroom komt herhaalde malen in zijn aantekeningen uit Simmel voor. Het leven is als combinatie van continue levensstroom en individuele vorm objectief gezien één. Ze vormen met een onbedoelde variant op Simmel voor Postma het Wertplan des Daseinsganzes. 4 Meer dan bij Simmel echter is er bij Postma tussen die twee een spanning. Ook met Simmel in verband lijkt te staan een tweede centrale gedachte bij Postma, het idee namelijk dat niets verloren kan gaan. Ook dat komt voor het eerst pregnant geformuleerd in zijn poëzie van de eerste helft van de jaren twintig voor. Simmel vond op dat punt herkenning bij Postma doordat die uit zijn pas begonnen historische archiefstudie het hem als dichter zo eigen leven van alledag nu ook uit ver vervlogen tijden leerde kennen. Een mooie combinatie van levensstroom en bewaard blijven van wat geweest is, geeft dan het gedicht It libben dat fergong (1925; SF 161).

Er zijn uiteraard ook verschillen met Simmel. Simmel kwam langs filosofische weg (en in confrontatie met Bergson) tot zijn ideeën omtrent het leven, Postma had zijn natuurwetenschappelijke visie verdiept niet allen met filosofische studie, maar vooral ook met zijn historische kennis omtrent het concrete, alledaagse leven. En terwijl Simmel aan genieën dacht toen hij schreef dat niets verloren kon gaan, was voor Postma juist het heel elementaire, eenvoudige bestaan het blijvende.

Hun wegen verschilden en ook de uitkomst was niet identiek, maar Postma en Simmel hebben in hun denken veel gemeenschappelijks. Onder hun kijk op het leven zit vast heel wat van wat de tijd meebracht waarin ze leefden. Het neo-kantianisme met zijn optimistische vooruitgangsgeloof èn voor wat Simmel betreft ook de desillusie van de Eerste Wereldoorlog, die hem deed zoeken naar een zin voor het bestaan, bepaalde hun denken. Lebensanschauung was het laatste werk van Simmel. Pas hierin kwam hij na een jarenlange plaatsbepaling ten opzichte van Bergson tot een eigen opvatting van het leven.