Het is wel zeker dat Obe Postma voor zijn wetenschappelijke werk veel meer heeft geraadpleegd dan alleen de inhoud van de boekendozen. Dat blijkt uit zijn publicaties. Als voorbeeld kan dienen Het meten waar hij in de noten verwijst naar 25 boeken of artikelen. Daarvan zitten er vijf in de dozen.
Bij een aantal boeken heeft Postma aantoonbaar intensief kennisgenomen van de inhoud. We vinden dan in de kantlijn deelberekeningen, uitgevoerd met een niet al te scherp potloodje op een veel te kleine ruimte. Ter verduidelijking voor hemzelf als de schrijver een iets te grote stap in zijn berekeningen heeft gemaakt, iets wat in wiskundige verhandelingen nu eenmaal vaak voorkomt.
Aan de andere kant zijn sommige boeken nauwelijks opengesneden, wat gemakkelijk tot een verkeerde conclusie kan leiden. E.G. Husserl’s Philosophie der Arithmetik. Psychologie und logische Untersuchungen I (Leipzig, 1891) is weliswaar niet verder opengesneden dan alleen Capitel I maar Postma verwijst wel naar het werk in Het meten.
Ik heb een poging gewaagd om de boeken te rubriceren naar vakgebieden en kom dan op 21 titels natuurkunde, 18 wiskunde, 4 sterrenkunde, 1 zeevaartkunde en 12 wetenschapsfilosofie. Maar een dergelijke indeling is niet mogelijk zonder het maken van enigszins arbitraire keuzen. Zo gaat Leerboek der zeevaartkunde van W. Noorduyn (Gorinchem 1901) vrijwel uitsluitend over navigatie met behulp van zon, maan en sterren en zou dus ook in de rubriek sterrenkunde passen. Das Anwendungsproblem. Ein philosopischer Versuch über das Gesetz der grossen Zahlen und die Induktion van Edgar Zilsel (Leipzig, 1916) is alleen al op grond van de titel een twijfelgeval: wiskunde of wetenschapsfilosofie? Mijn aanvankelijke keuze voor het eerste heb ik na (gedeeltelijke) lezing laten vallen. Zilsel maakt weinig berekeningen maar een voor het boek typische vraag is: waarom beschouwen wij de uitkomst van de worp met een dobbelsteen als “toevallig” terwijl het alleen maar gebrek aan kennis is over de mechanica van de werpende hand en een wentelend kubusje waardoor we de uitkomst niet kunnen voorspellen? Het is niet meer dan een voorbeeld van de twijfels die een indeling in categorieën met zich meebrengt.
Toch heeft het maken van deze indeling nut.

De titels uit de boekendozen, gerangschikt naar natuurkunde (boven), wiskunde (midden) en wetenschapsfilosofie (onder) en vervolgens naar jaar van uitgave. Ieder blokje stelt één titel voor. Het balkje bij natuurkunde betreft de studiejaren, P de promotie, M de verschijning van Het meten. De A’s geven de tijdschriftartikelen weer.
De zeer oplettende beschouwer telt geen 56 blokjes, maar slechts 48. Het zijn de boeken, waarvan kan worden aangenomen dat Obe Postma ze zelf heeft aangeschaft. Zonder sterrenkunde en zeevaartkunde en één typisch op wiskundedidactiek gericht boek.
Om het verloop van zijn belangstelling te peilen zou natuurlijk het moment van verwerven interessant zijn en dat ligt in deze tekening op of rechts van het getekende blokje. Hoever? We weten het niet. Ondanks deze onzekerheid maakt deze tekening iets zichtbaar, namelijk hoe Postma langzaamaan zijn belangstelling verlegt. De natuurkunde als middel om door te dringen tot “het wezen der dingen” wordt, zo men wil via de wiskunde, ingeruild voor de filosofie. Een ontwikkeling die voorbij deze grafiek (Postma is dan rond de vijftig) geenszins een einde neemt.